Het schemert alweer. De streep aan de onderkant van het dakraam is middengrijs.
Elfie zie ik niet, maar Bob ligt dichtbij. Met slaperige ogen kijkt hij naar me. Ik streel zijn doezelzachte kop, hij strekt zich verlekkerd uit. Zijn voeten duwen tegen mijn schouder.
Het schuldbeest binnenin laat zich horen: ik heb te lang geslapen. Vannacht een verkeerd pilletje geslikt. De gouden waren op, ik heb een witte genomen en die mag ik eigenlijk niet.
Mijn benen liggen vreemd. De rechter ligt gedraaid onder de linker. Een knie zeurt van de pijn. Opstaan voor het licht helemaal verdwenen is en het schuldbeest nog lelijker zal doen. Eerst die loodbenen met mijn hand recht schuiven, mijn lijf beter leggen, daarna mezelf vastgrijpen aan het hoeslaken en overeind trekken. Lukt niet, onvoldoende kracht, ik val terug op het taaie matras. Niet huilen. Bob is gaan zitten en kijkt bezorgd. Nog een keer en nu lukt het wel. Mijn voeten glijden over de rand naar het gladde laminaat. Naast me staat de rolstoel. Ik heb hem met een hondenriem strak tegen het bed gegespt zodat hij niet weg kan schuiven als ik in of uit stap. Eenmaal gevallen kan ik niet meer opstaan. Die tijd is voorbij.
Ik neem een diepe hap lucht en beweeg mijn achterwerk in de richting van de zitting. De riem komt strak te staan. Ik balanceer op de rand van het bed en de rand van de rolstoel terwijl mijn linkervoet wegglijdt, maar mijn rechter weet ik op de voetsteun te zetten. Vasthouden, anders lig ik toch nog. Voorzichtig, niet huilen. Opduwen en schuiven. Nog meer. Nog meer. Even wachten maar.
Laatst lag ik in bed en wilde mijn bril pakken die op de grond was gevallen. Ik gleed als een zak aardappelen van de matras, mijn benen nog hoog, mijn wang plat op de grond, mijn armen verkeerd. Ik hing klem tussen de rolstoel en het nachtkastje. Het duurde lang voor ik recht op mijn rug lag, voor ik zittend naar de trap schoof, voor ik me tree voor tree naar beneden liet stuiteren en mijn achterwerk vanaf de vierde tree in de rolstoel wist te mikken.
Daar is Elfie. Lichtvoetig zonnetje likt mijn gezicht, straalt liefde in mijn ogen. Bob duwt zijn neus tegen haar aan. Verder schuiven. Voorover om de riem los te maken.
Kleren zoeken. Het stapeltje kleding in een sloop de trap af gooien. Nu horizontale transfer nr 2 van rolstoel > traplift. Hou je vast. Eén twee, draaien, wringen, wurmen, stroef worstelen met onwillige ledematen en metalen stangen.
Gelukt. Verticale transfer naar de benedenverdieping waar de volgende rolstoel klaar staat. Poëzie reist met me mee:
Ik denk de echte
dood is zo licht
als een veertje
dat je
wegblaast in een lucht
bol van zon
en dat schommelend verdwijnt
in het licht dat schijnt
alsof er in de verste verte
nooit een eind aan komt.
De honden volgen me de trap af, het laatste stukje dag in.
GK
Met dank aan Hans Andreus