zaterdag 26 januari 2013

Een gedoodverfd kind?

Wat is een gedoodverfd kind? Dat is een kind dat kind bleef, omdat het niet kon groeien. Groeien kan alleen op een voedzame bodem en niet op beton. Gedoodverfde kinderen leven op beton. Terwijl kinderen horen te leven op zacht sappig gras, verwarmd moeten worden door een zon, aangemoedigd door vriendelijke tonen. Een kind heeft bloemen nodig.
Maar er is nog iets. Gedoodverfde kinderen worden besmeurd met lelijke kleuren, zodat iedereen kan zien hoe vreemd en afwijkend ze zijn. Ze worden bespot. Ze worden beschuldigd en vernederd, en ook daarom zullen ze nooit groeien.
Gedoodverfde kinderen zijn niet fout, zoals ze zelf ook denken, ze zijn geverfd.

Gedoodverfd kind, vertrouw op jezelf. Laat los wat je verraadt. Laat gaan wat je bespot, vermijdt dat wat je veroordeelt, ontwijk wat jou niet waardeert. Zoek mensen die de verf niet zien, maar jou. Zoek mensen die je waarderen en je willen helpen met groeien. Ze zijn er echt, maar mondjesmaat. Ze zijn er ook voor jou.


vrijdag 18 januari 2013

Geen sprookje

Bij de vijver neem ik gas terug. Even kijken naar de maan die weerspiegelt in het water. Bob is gaan zitten en volgt een vliegtuig hoog tussen de sterren. Elfie hoopt op een kat, iets dat leeft en beweegt, ze luistert en tuurt in de verte.
We staan vlakbij het muurtje waar ik altijd ging zitten met mijn vorige honden. s' Nachts, laatste wandelronde, even pauze. Net als nu, maar gaan zitten hoeft niet meer
Het water van de vijver is kalm, hier en daar beweegt iets onder het oppervlak, rimpels, een plons, dan weer stil. In deze vijver leeft een draak, dat weet ik zeker. Een draak zo groot als een kerktoren woont in dat water. Levend en gruwelijk en zich gedragend als een draak. Jaren geleden schreef ik erover:

De godin van het zoute water = een mens met diep verdriet.
De draak = geïnternaliseerde ouder.
Het licht van de maan = liefde.

"Helemaal aan het eind was er alleen maar duisternis. De wind was boos vertrokken en geen enkele ster schitterde nog. De maan lag verdronken in de vijver die was gevuld met bloed. Het riet was droog en er was geen enkel teken van leven te bespeuren.
De godin van het zoute water zag dat alles. Je ziet immers dat wat je van binnen voelt. Ze weende zoute tranen, zoals zij hoorde te doen.
‘Wat moet ik doen voor een beetje licht?’ vroeg ze wanhopig aan de verdronken maan. ‘Want zonder licht kan ik niet.‘

Het donkerrode oppervlak van de vijver begon te bewegen en daar verscheen een enorme drakenkop met groene ogen en haaientanden. De godin schrok niet eens, zo donker was het bij haar van binnen.
‘Misschien kan ik je helpen’, sprak de kop tot de godin van het zoute water. ’Maar om te weten of je het licht wel waard bent, geef ik je de volgende opdracht: ga naar huis en maak elke kamer schoon tot in alle hoeken. Er mag geen stofje blijven liggen. Dan kom je weer hier en krijg je van mij wat licht van de maan.’

De godin was blij met dat vooruitzicht. Opgewekt draaide ze zich om en liep naar huis. Maar nog voor ze de straat uit was hoorde ze de draak lachend roepen:‘Kom maar terug, want dat lukt je toch niet!‘
De godin ging terug en zag dat het beest uit het bloed was gerezen waardoor behalve zijn kop ook een lange wrattige hals te zien was. ‘Ik geef je andere opdracht‘, sprak de draak nadenkend. ‘Ga naar huis en zoek een man die van jou houden kan. Is dat je gelukt, kom met hem hier. Dan geef ik je wat licht van de maan.’
Opnieuw liep de godin de straat uit maar werd alweer teruggeroepen: ’Ha ha, je denkt toch niet dat iemand jou wil?! Jij nutteloze treurwilg, kom hier, ik heb wat beters voor je.’
De godin liep terug naar de slang en vroeg: ’Wat dan? Wat moet ik doen voor een beetje licht?’
De draak was nog meer omhoog gekomen maar bracht zijn kop omlaag tot vlak bij haar gezicht en siste: ‘Ga naar de bibliotheek en lees alle boeken. Ik bedoel echt: allemaal. Geen één uitgezonderd. Wanneer dat klaar is, kom je maar. Dan krijg je van mij wat licht van de maan.’
Vol goede moed liep de godin weg. Dat zou haar lukken. Het deerde haar niet hoeveel tijd het zou kosten. Maar nog voor ze bij de hoek was, hoorde ze opnieuw de stem van de slang: ‘Laat maar. Kom terug. Verkeerde opdracht.’
Nu was het beest zo groot als een kerktoren. Angstig keek de godin omhoog.
‘Goed dan’, sprak de draak vanuit de hoogte. ’Genoeg grapjes gemaakt. Mijn definitieve opdracht luidt: ga naar het Dodenrijk en kom terug om me te vertellen hoe het daar is. Regelmatig vertrekt er een boot bij de rivier. De pontbaas zal je overzetten. Wanneer dat je lukt, krijg je van mij wat licht van de maan.’
Na deze woorden verdween de hele kerktoren vol wratten, korsten en puisten onder het vijverbloed. Nog wat kolken en bellen en toen was er niets meer.
De volgende dag ging de godin naar de rivier, en wachtte op de boot. Maar die kwam niet. De dag daarna ging ze weer, en de dag daarna, elke dag van de maand, elke dag van het jaar, tot vandaag aan toe. Ook vandaag loopt de godin van het zoute water naar de rivier en wacht daar op de pont naar het dodenrijk. Voor een beetje licht.  (oktober 2009)"

Een narcistische moeder stelt onmogelijke eisen voor haar liefde, die ze toch nooit geven zal. Wat het kind doet is nooit voldoende, en het kind is tot veel bereid, want zonder moederliefde is het verloren.
Deze moeder wordt geïnternaliseerd in het kind, en zal de rest van haar leven aanwezig zijn. Het kind denkt dat het onmogelijke prestaties moet leveren om liefde, van wie dan ook, waard te zijn. Het moet perfect zijn en dat kan ze niet, en zelfs dat zou niet goed genoeg zijn. De draak vraagt haar zelfs te sterven, en ook daartoe is het kind bereid.

GK

Alice Miller: "The way we were treated as children is the way we treat ourselves the rest of our lives: with cruelty or with tenderness and protection. We often impose our most agonizing suffering upon ourselves and, later, on our children."

zaterdag 12 januari 2013

Opstaan

Het schemert alweer. De streep aan de onderkant van het dakraam is middengrijs.
Elfie zie ik niet, maar Bob ligt dichtbij. Met slaperige ogen kijkt hij naar me. Ik streel zijn doezelzachte kop, hij strekt zich verlekkerd uit. Zijn voeten duwen tegen mijn schouder.
Het schuldbeest binnenin laat zich horen: ik heb te lang geslapen. Vannacht een verkeerd pilletje geslikt. De gouden waren op, ik heb een witte genomen en die mag ik eigenlijk niet.
Mijn benen liggen vreemd. De rechter ligt gedraaid onder de linker. Een knie zeurt van de pijn. Opstaan voor het licht helemaal verdwenen is en het schuldbeest nog lelijker zal doen. Eerst die loodbenen met mijn hand recht schuiven, mijn lijf beter leggen, daarna mezelf vastgrijpen aan het hoeslaken en overeind trekken. Lukt niet, onvoldoende kracht, ik val terug op het taaie matras. Niet huilen. Bob is gaan zitten en kijkt bezorgd. Nog een keer en nu lukt het wel. Mijn voeten glijden over de rand naar het gladde laminaat. Naast me staat de rolstoel. Ik heb hem met een hondenriem strak tegen het bed gegespt zodat hij niet weg kan schuiven als ik in of uit stap. Eenmaal gevallen kan ik niet meer opstaan. Die tijd is voorbij.
Ik neem een diepe hap lucht en beweeg mijn achterwerk in de richting van de zitting. De riem komt strak te staan. Ik balanceer op de rand van het bed en de rand van de rolstoel terwijl mijn linkervoet wegglijdt, maar mijn rechter weet ik op de voetsteun te zetten. Vasthouden, anders lig ik toch nog. Voorzichtig, niet huilen. Opduwen en schuiven. Nog meer. Nog meer. Even wachten maar.

Laatst lag ik in bed en wilde mijn bril pakken die op de grond was gevallen. Ik gleed als een zak aardappelen van de matras, mijn benen nog hoog, mijn wang plat op de grond, mijn armen verkeerd. Ik hing klem tussen de rolstoel en het nachtkastje. Het duurde lang voor ik recht op mijn rug lag, voor ik zittend naar de trap schoof, voor ik me tree voor tree naar beneden liet stuiteren en mijn achterwerk vanaf de vierde tree in de rolstoel wist te mikken.
Daar is Elfie. Lichtvoetig zonnetje likt mijn gezicht, straalt liefde in mijn ogen. Bob duwt zijn neus tegen haar aan. Verder schuiven. Voorover om de riem los te maken.
Kleren zoeken. Het stapeltje kleding in een sloop de trap af gooien. Nu horizontale transfer nr 2 van rolstoel > traplift. Hou je vast. Eén twee, draaien, wringen, wurmen, stroef worstelen met onwillige ledematen en metalen stangen. Gelukt. Verticale transfer naar de benedenverdieping waar de volgende rolstoel klaar staat. Poëzie reist met me mee:

Ik denk de echte
dood is zo licht
als een veertje
dat je
wegblaast in een lucht
bol van zon
en dat schommelend verdwijnt
in het licht dat schijnt
alsof er in de verste verte
nooit een eind aan komt.

De honden volgen me de trap af, het laatste stukje dag in.

GK

Met dank aan Hans Andreus